zwart

See also: Zwart

Dutch

Etymology

From Middle Dutch swart, from Old Dutch swart, from Proto-West Germanic *swart, from Proto-Germanic *swartaz.

Pronunciation

  • IPA(key): /zʋɑrt/
  • (file)
  • Hyphenation: zwart
  • Rhymes: -ɑrt

Adjective

zwart (comparative zwarter, superlative zwartst)

  1. black
    Antonym: wit
    De auto is zwart.The car is black.
    Hij draagt altijd zwarte kleding.He always wears black clothing.
    Deze pen is nog zwarter dan die.This pen is even blacker than that one.
  2. (of skin) dark, black
    Coordinate terms: blank, bruin, wit
    Zijn huid is zwart.His skin is black.
    In sommige culturen wordt zwarte huid als erg mooi beschouwd.In some cultures, black skin is considered very beautiful.
  3. (of income) illegally obtained, without paying due taxes
    Antonym: wit
    Hij heeft wat zwart geld verstopt.He has some black, or untaxed money hidden.
    Werken voor zwart geld is illegaal.Working for black money is illegal.
    Veel mensen vermijden zwarte inkomsten om problemen met de belastingdienst te voorkomen.Many people avoid black income to prevent issues with the tax authorities.

Inflection

Inflection of zwart
uninflected zwart
inflected zwarte
comparative zwarter
positive comparative superlative
predicative/adverbial zwartzwarterhet zwartst
het zwartste
indefinite m./f. sing. zwartezwarterezwartste
n. sing. zwartzwarterzwartste
plural zwartezwarterezwartste
definite zwartezwarterezwartste
partitive zwartszwarters

Derived terms

Descendants

  • Afrikaans: swart
  • Jersey Dutch: swârt
  • Negerhollands: swart, swat
  • Petjo: zwart-zwart, swart-swart (dialectal)
  • Skepi Creole Dutch: swati, swart, swarte

Noun

zwart n (uncountable)

  1. the colour black

See also

Colors in Dutch · kleuren (layout · text)
     wit      grijs      zwart
             rood; karmijnrood              oranje; bruin              geel; roomwit
             groengeel/limoengroen              groen             
             blauwgroen/cyaan; groenblauw/petrolblauw              azuurblauw              blauw
             violet; indigo              magenta; paars              roze

Limburgish

Alternative forms

Etymology

From Middle Dutch swart, from Old Dutch swart, from Proto-West Germanic *swart, from Proto-Germanic *swartaz.

Noun

zwart n

  1. black
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.