blauwgroen

Dutch

Etymology

From blauw + groen.

Pronunciation

  • IPA(key): /blɑu̯ˈɣrun/
  • (file)
  • Hyphenation: blauw‧groen

Noun

blauwgroen n (plural blauwgroenen)

  1. blue-green, cyan

Adjective

blauwgroen (comparative blauwgroener, superlative blauwgroenst)

  1. cyan-coloured

Inflection

Inflection of blauwgroen
uninflected blauwgroen
inflected blauwgroene
comparative blauwgroener
positive comparative superlative
predicative/adverbial blauwgroenblauwgroenerhet blauwgroenst
het blauwgroenste
indefinite m./f. sing. blauwgroeneblauwgroenereblauwgroenste
n. sing. blauwgroenblauwgroenerblauwgroenste
plural blauwgroeneblauwgroenereblauwgroenste
definite blauwgroeneblauwgroenereblauwgroenste
partitive blauwgroensblauwgroeners

Synonyms

See also

Colors in Dutch · kleuren (layout · text)
     wit      grijs      zwart
             rood; karmijnrood              oranje; bruin              geel; roomwit
             groengeel/limoengroen              groen             
             blauwgroen/cyaan; groenblauw/petrolblauw              azuurblauw              blauw
             violet; indigo              magenta; paars              roze
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.