doorvoeren

Dutch

Etymology

From door + voeren, calque of German durchführen.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈdoːrˌvuːrə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: door‧voe‧ren

Verb

doorvoeren

  1. (transitive) to consistently apply
  2. (transitive) to carry out, to implement
  3. (transitive) to carry or transport further, to continue to transport
  4. (transitive) to import in order to reexport

Usage notes

The sense “to carry out, to implement” has met strong disapproval from purists in the mid-twentieth century as a Germanism, but is not commonly proscribed anymore.

Inflection

Inflection of doorvoeren (weak, separable)
infinitive doorvoeren
past singular voerde door
past participle doorgevoerd
infinitive doorvoeren
gerund doorvoeren n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular voer doorvoerde doordoorvoerdoorvoerde
2nd person sing. (jij) voert doorvoerde doordoorvoertdoorvoerde
2nd person sing. (u) voert doorvoerde doordoorvoertdoorvoerde
2nd person sing. (gij) voert doorvoerde doordoorvoertdoorvoerde
3rd person singular voert doorvoerde doordoorvoertdoorvoerde
plural voeren doorvoerden doordoorvoerendoorvoerden
subjunctive sing.1 voere doorvoerde doordoorvoeredoorvoerde
subjunctive plur.1 voeren doorvoerden doordoorvoerendoorvoerden
imperative sing. voer door
imperative plur.1 voert door
participles doorvoerenddoorgevoerd
1) Archaic.

Derived terms

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.