afvlakken

Dutch

Etymology

From af + vlak + -en.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈɑˌflɑ.kə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: af‧vlak‧ken

Verb

afvlakken

  1. (transitive, intransitive) to smoothen (to make or become smooth)
    Synonyms: egaliseren, nivelleren, schaven

Inflection

Inflection of afvlakken (weak, separable)
infinitive afvlakken
past singular vlakte af
past participle afgevlakt
infinitive afvlakken
gerund afvlakken n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular vlak afvlakte afafvlakafvlakte
2nd person sing. (jij) vlakt afvlakte afafvlaktafvlakte
2nd person sing. (u) vlakt afvlakte afafvlaktafvlakte
2nd person sing. (gij) vlakt afvlakte afafvlaktafvlakte
3rd person singular vlakt afvlakte afafvlaktafvlakte
plural vlakken afvlakten afafvlakkenafvlakten
subjunctive sing.1 vlakke afvlakte afafvlakkeafvlakte
subjunctive plur.1 vlakken afvlakten afafvlakkenafvlakten
imperative sing. vlak af
imperative plur.1 vlakt af
participles afvlakkendafgevlakt
1) Archaic.

Derived terms

  • afvlakking
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.