voorgaan

Afrikaans

Etymology

From Dutch voorgaan.

Pronunciation

  • (file)

Verb

voorgaan (present gaan voor, present participle voorgaande, past participle voorgegaan)

  1. to lead

Dutch

Etymology

From voor + gaan.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈvoːrˌɣaːn/
  • (file)

Verb

voorgaan

  1. to lead, precede

Inflection

Inflection of voorgaan (strong class 7, irregular, separable)
infinitive voorgaan
past singular ging voor
past participle voorgegaan
infinitive voorgaan
gerund voorgaan n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular ga voorging voorvoorgavoorging
2nd person sing. (jij) gaat voorging voorvoorgaatvoorging
2nd person sing. (u) gaat voorging voorvoorgaatvoorging
2nd person sing. (gij) gaat voorgingt voorvoorgaatvoorgingt
3rd person singular gaat voorging voorvoorgaatvoorging
plural gaan voorgingen voorvoorgaanvoorgingen
subjunctive sing.1 ga voorginge voorvoorgavoorginge
subjunctive plur.1 gaan voorgingen voorvoorgaanvoorgingen
imperative sing. ga voor
imperative plur.1 gaat voor
participles voorgaandvoorgegaan
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.