inspreken

Dutch

Etymology

in + spreken

Pronunciation

  • (file)

Verb

inspreken

  1. to record (especially sound)
  2. to pep, encourage

Inflection

Inflection of inspreken (strong class 4, separable)
infinitive inspreken
past singular sprak in
past participle ingesproken
infinitive inspreken
gerund inspreken n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular spreek insprak ininspreekinsprak
2nd person sing. (jij) spreekt insprak ininspreektinsprak
2nd person sing. (u) spreekt insprak ininspreektinsprak
2nd person sing. (gij) spreekt inspraakt ininspreektinspraakt
3rd person singular spreekt insprak ininspreektinsprak
plural spreken inspraken ininsprekeninspraken
subjunctive sing.1 spreke insprake ininsprekeinsprake
subjunctive plur.1 spreken inspraken ininsprekeninspraken
imperative sing. spreek in
imperative plur.1 spreekt in
participles insprekendingesproken
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.