derogeren

Dutch

Etymology

Borrowed from French déroger or Middle French déroger.

Pronunciation

  • IPA(key): /deːroːˈɣeːrə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: de‧ro‧ge‧ren
  • Rhymes: -eːrən

Verb

derogeren

  1. (transitive) to repeal, to annul (a law or a tradition) [from early 17th c.]
    • 1610, Willem Baudartius, Morghen-wecker der vrye Nederlantsche Provintien, publ. by Crijn Vermeulen de Jonge, fol. F1v.
      Dese Pacificatie is vanden Coninck aenghenomen ende geconfirmeert, na dat hy van de Bisschoppen, Abten, ende andere Geestelicke Persoonen, oock van de Doctoren der Universiteyt van Loven gheadviseert was, dat het het voorseyde Tractaet niet en hielt, dat de Roomsche Catholijcke Religie na-deelich was, maer dat het ter contrarie streckende was tot vorderinghe vande selfde: ende na dat de Raden van State hadden verclaert, dat het niet en was derogerende de authoriteyt, Hoocheyt, ende behoorlicke gehoorsaemheyt van den Coninck. Dese pacificatie is binnen Gent van het Stad-huys den 8. Novem. 1576. by beyde partien ghesloten ende gheteeckent, ende wiert ghenoemt Een eeuwige vaste Vrede:
      (please add an English translation of this quotation)

Inflection

Inflection of derogeren (weak)
infinitive derogeren
past singular derogeerde
past participle gederogeerd
infinitive derogeren
gerund derogeren n
present tense past tense
1st person singular derogeerderogeerde
2nd person sing. (jij) derogeertderogeerde
2nd person sing. (u) derogeertderogeerde
2nd person sing. (gij) derogeertderogeerde
3rd person singular derogeertderogeerde
plural derogerenderogeerden
subjunctive sing.1 derogerederogeerde
subjunctive plur.1 derogerenderogeerden
imperative sing. derogeer
imperative plur.1 derogeert
participles derogerendgederogeerd
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.