bijstellen

Dutch

Etymology

From bij + stellen.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈbɛi̯stɛlə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: bij‧stel‧len

Verb

bijstellen

  1. (transitive) to adjust, to adapt, to amend
    Hij moest de hoogte van de stoel bijstellen.
    He had to adjust the height of the chair.
    We moeten onze strategie bijstellen op basis van de nieuwe informatie.
    We need to adapt our strategy based on the new information.
    De wetenschapper moest zijn hypothese bijstellen na het experiment.
    The scientist had to amend his hypothesis after the experiment.

Inflection

Inflection of bijstellen (weak, separable)
infinitive bijstellen
past singular stelde bij
past participle bijgesteld
infinitive bijstellen
gerund bijstellen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular stel bijstelde bijbijstelbijstelde
2nd person sing. (jij) stelt bijstelde bijbijsteltbijstelde
2nd person sing. (u) stelt bijstelde bijbijsteltbijstelde
2nd person sing. (gij) stelt bijstelde bijbijsteltbijstelde
3rd person singular stelt bijstelde bijbijsteltbijstelde
plural stellen bijstelden bijbijstellenbijstelden
subjunctive sing.1 stelle bijstelde bijbijstellebijstelde
subjunctive plur.1 stellen bijstelden bijbijstellenbijstelden
imperative sing. stel bij
imperative plur.1 stelt bij
participles bijstellendbijgesteld
1) Archaic.

Derived terms

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.