bijstaan

Dutch

Etymology

From Middle Dutch bistaen. Equivalent to bij + staan.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈbɛi̯staːn/
  • (file)
  • Hyphenation: bij‧staan

Verb

bijstaan

  1. (transitive) to assist
    Synonym: helpen
  2. (intransitive) to stand by or nearby

Inflection

Inflection of bijstaan (strong class 6, irregular, separable)
infinitive bijstaan
past singular stond bij
past participle bijgestaan
infinitive bijstaan
gerund bijstaan n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular sta bijstond bijbijstabijstond
2nd person sing. (jij) staat bijstond bijbijstaatbijstond
2nd person sing. (u) staat bijstond bijbijstaatbijstond
2nd person sing. (gij) staat bijstondt bijbijstaatbijstondt
3rd person singular staat bijstond bijbijstaatbijstond
plural staan bijstonden bijbijstaanbijstonden
subjunctive sing.1 sta bijstonde bijbijstabijstonde
subjunctive plur.1 staan bijstonden bijbijstaanbijstonden
imperative sing. sta bij
imperative plur.1 staat bij
participles bijstaandbijgestaan
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.