betekenen

Dutch

Etymology

From Middle Dutch betekenen, from Old Dutch *bitēknon. Equivalent to be- + tekenen.

Pronunciation

  • IPA(key): /bəˈteːkənə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: be‧te‧ke‧nen
  • Rhymes: -eːkənən

Verb

betekenen

  1. (transitive) to mean, to signify

Inflection

Inflection of betekenen (weak, prefixed)
infinitive betekenen
past singular betekende
past participle betekend
infinitive betekenen
gerund betekenen n
present tense past tense
1st person singular betekenbetekende
2nd person sing. (jij) betekentbetekende
2nd person sing. (u) betekentbetekende
2nd person sing. (gij) betekentbetekende
3rd person singular betekentbetekende
plural betekenenbetekenden
subjunctive sing.1 betekenebetekende
subjunctive plur.1 betekenenbetekenden
imperative sing. beteken
imperative plur.1 betekent
participles betekenendbetekend
1) Archaic.

Derived terms

Descendants

  • Afrikaans: beteken
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.