bedragen

Dutch

Pronunciation

  • IPA(key): /bəˈdraːɣə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: be‧dra‧gen
  • Rhymes: -aːɣən

Etymology 1

From Middle Dutch bedragen. Equivalent to be- + dragen.

Verb

bedragen

  1. (transitive) to amount to
    Dit bedraagt meer dan twee miljoen euro.
    This amounts to more than two million euros.
    De bouwkosten bedroegen € 125 miljoen.
    The building costs amounted to 125 million euros.
  2. (obsolete) to cover
    Synonym: bedekken
  3. (obsolete) to accuse
    Synonyms: aanklagen, beschuldigen, betichten
Inflection
Inflection of bedragen (strong class 6, prefixed)
infinitive bedragen
past singular bedroeg
past participle bedragen
infinitive bedragen
gerund bedragen n
present tense past tense
1st person singular bedraagbedroeg
2nd person sing. (jij) bedraagtbedroeg
2nd person sing. (u) bedraagtbedroeg
2nd person sing. (gij) bedraagtbedroegt
3rd person singular bedraagtbedroeg
plural bedragenbedroegen
subjunctive sing.1 bedragebedroege
subjunctive plur.1 bedragenbedroegen
imperative sing. bedraag
imperative plur.1 bedraagt
participles bedragendbedragen
1) Archaic.

Etymology 2

See the etymology of the corresponding lemma form.

Participle

bedragen

  1. past participle of bedragen
Inflection
Inflection of bedragen
uninflected bedragen
inflected bedragen
positive
predicative/adverbial bedragen
indefinite m./f. sing. bedragen
n. sing. bedragen
plural bedragen
definite bedragen
partitive bedragens

Etymology 3

See the etymology of the corresponding lemma form.

Noun

bedragen

  1. plural of bedrag

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.