aanwrijven

Dutch

Etymology

From aan + wrijven.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈaːnˌvrɛi̯və(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: aan‧wrij‧ven

Verb

aanwrijven

  1. (transitive) to impute

Inflection

Inflection of aanwrijven (strong class 1, separable)
infinitive aanwrijven
past singular wreef aan
past participle aangewreven
infinitive aanwrijven
gerund aanwrijven n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular wrijf aanwreef aanaanwrijfaanwreef
2nd person sing. (jij) wrijft aanwreef aanaanwrijftaanwreef
2nd person sing. (u) wrijft aanwreef aanaanwrijftaanwreef
2nd person sing. (gij) wrijft aanwreeft aanaanwrijftaanwreeft
3rd person singular wrijft aanwreef aanaanwrijftaanwreef
plural wrijven aanwreven aanaanwrijvenaanwreven
subjunctive sing.1 wrijve aanwreve aanaanwrijveaanwreve
subjunctive plur.1 wrijven aanwreven aanaanwrijvenaanwreven
imperative sing. wrijf aan
imperative plur.1 wrijft aan
participles aanwrijvendaangewreven
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.