vooruitblikken

Dutch

Etymology

From vooruit (ahead) + blikken (to look, to glance).

Pronunciation

  • (file)

Verb

vooruitblikken

  1. to look ahead, preview, focus on possible future events

Inflection

Inflection of vooruitblikken (weak, separable)
infinitive vooruitblikken
past singular blikte vooruit
past participle vooruitgeblikt
infinitive vooruitblikken
gerund vooruitblikken n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular blik vooruitblikte vooruitvooruitblikvooruitblikte
2nd person sing. (jij) blikt vooruitblikte vooruitvooruitbliktvooruitblikte
2nd person sing. (u) blikt vooruitblikte vooruitvooruitbliktvooruitblikte
2nd person sing. (gij) blikt vooruitblikte vooruitvooruitbliktvooruitblikte
3rd person singular blikt vooruitblikte vooruitvooruitbliktvooruitblikte
plural blikken vooruitblikten vooruitvooruitblikkenvooruitblikten
subjunctive sing.1 blikke vooruitblikte vooruitvooruitblikkevooruitblikte
subjunctive plur.1 blikken vooruitblikten vooruitvooruitblikkenvooruitblikten
imperative sing. blik vooruit
imperative plur.1 blikt vooruit
participles vooruitblikkendvooruitgeblikt
1) Archaic.

Noun

vooruitblikken

  1. plural of vooruitblik

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.