voortplanten

Dutch

Etymology

From voort + planten. Compare German fortpflanzen.

Pronunciation

  • (file)

Verb

voortplanten

  1. (reflexive) to procreate, to reproduce
  2. (reflexive) to propagate
    Zonder tussenstof kan het geluid zich niet voortplanten.
    Without medium sound can not propagate.

Inflection

Inflection of voortplanten (weak, separable)
infinitive voortplanten
past singular plantte voort
past participle voortgeplant
infinitive voortplanten
gerund voortplanten n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular plant voortplantte voortvoortplantvoortplantte
2nd person sing. (jij) plant voortplantte voortvoortplantvoortplantte
2nd person sing. (u) plant voortplantte voortvoortplantvoortplantte
2nd person sing. (gij) plant voortplantte voortvoortplantvoortplantte
3rd person singular plant voortplantte voortvoortplantvoortplantte
plural planten voortplantten voortvoortplantenvoortplantten
subjunctive sing.1 plante voortplantte voortvoortplantevoortplantte
subjunctive plur.1 planten voortplantten voortvoortplantenvoortplantten
imperative sing. plant voort
imperative plur.1 plant voort
participles voortplantendvoortgeplant
1) Archaic.

Derived terms

Descendants

  • Afrikaans: voortplant
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.