verwijden

See also: verwijderen

Dutch

Etymology

From wijd + ver- -en.

Pronunciation

  • (file)
  • Rhymes: -ɛi̯dən

Verb

verwijden

  1. to widen

Inflection

Inflection of verwijden (weak, prefixed)
infinitive verwijden
past singular verwijdde
past participle verwijd
infinitive verwijden
gerund verwijden n
present tense past tense
1st person singular verwijdverwijdde
2nd person sing. (jij) verwijdtverwijdde
2nd person sing. (u) verwijdtverwijdde
2nd person sing. (gij) verwijdtverwijdde
3rd person singular verwijdtverwijdde
plural verwijdenverwijdden
subjunctive sing.1 verwijdeverwijdde
subjunctive plur.1 verwijdenverwijdden
imperative sing. verwijd
imperative plur.1 verwijdt
participles verwijdendverwijd
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.