verlaten

Dutch

Pronunciation

  • IPA(key): /vərˈlaː.tə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: ver‧la‧ten
  • Rhymes: -aːtən

Etymology 1

From Proto-Germanic *fralētaną. Equivalent to ver- + laten.

Verb

verlaten

  1. to leave
    Hij verlaat het huis elke ochtend om naar zijn werk te gaan.
    He leaves the house every morning to go to work.
    Ze verlaat het feest vroeg omdat ze zich niet goed voelt.
    She is leaving the party early because she doesn't feel well.
  2. to abandon
    De eigenaar heeft de puppy verlaten en hem aan zijn lot overgelaten.
    The owner abandoned the puppy and left him to his fate.
    Veel huisdieren worden verlaten door hun eigenaars.
    Many pets are abandoned by their owners.
  3. to desert
    De soldaat werd gestraft omdat hij zijn post had verlaten tijdens zijn dienst.
    The soldier was punished for deserting his post during his duty.
    Het verlaten gebied was ooit een levendige stad.
    The deserted area was once a bustling city.
  4. (reflexive) to count on, rely on something (+ op (preposition))
    Je kunt altijd verlaten op je beste vrienden in tijden van nood.
    You can always rely on your best friends in times of need.
    Ik verlaat me op mijn intuïtie bij het nemen van beslissingen.
    I rely on my intuition when making decisions.
Inflection
Inflection of verlaten (strong class 7, prefixed)
infinitive verlaten
past singular verliet
past participle verlaten
infinitive verlaten
gerund verlaten n
present tense past tense
1st person singular verlaatverliet
2nd person sing. (jij) verlaatverliet
2nd person sing. (u) verlaatverliet
2nd person sing. (gij) verlaatverliet
3rd person singular verlaatverliet
plural verlatenverlieten
subjunctive sing.1 verlateverliete
subjunctive plur.1 verlatenverlieten
imperative sing. verlaat
imperative plur.1 verlaat
participles verlatendverlaten
1) Archaic.
Descendants
  • Afrikaans: verlaat
  • Berbice Creole Dutch: lahan, lasan
  • Negerhollands: verlaat, verlaet

Participle

verlaten

  1. past participle of verlaten
Inflection
Inflection of verlaten
uninflected verlaten
inflected verlaten
positive
predicative/adverbial verlaten
indefinite m./f. sing. verlaten
n. sing. verlaten
plural verlaten
definite verlaten
partitive verlatens

Etymology 2

From laat + ver- -en.

Verb

verlaten

  1. to belate, to stall, to delay
Inflection
Inflection of verlaten (weak, prefixed)
infinitive verlaten
past singular verlaatte
past participle verlaat
infinitive verlaten
gerund verlaten n
present tense past tense
1st person singular verlaatverlaatte
2nd person sing. (jij) verlaatverlaatte
2nd person sing. (u) verlaatverlaatte
2nd person sing. (gij) verlaatverlaatte
3rd person singular verlaatverlaatte
plural verlatenverlaatten
subjunctive sing.1 verlateverlaatte
subjunctive plur.1 verlatenverlaatten
imperative sing. verlaat
imperative plur.1 verlaat
participles verlatendverlaat
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.