verdwergen

Dutch

Etymology

From dwerg + ver- -en.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌvɛrˈdʋɛr.ɣə(n)/, /ˌvərˈdʋɛr.ɣə(n)/
  • Hyphenation: ver‧dwer‧gen
  • Rhymes: -ɛrɣən

Verb

verdwergen

  1. (transitive, uncommon) to dwarf, to make much smaller

Inflection

Inflection of verdwergen (weak, prefixed)
infinitive verdwergen
past singular verdwergde
past participle verdwergd
infinitive verdwergen
gerund verdwergen n
present tense past tense
1st person singular verdwergverdwergde
2nd person sing. (jij) verdwergtverdwergde
2nd person sing. (u) verdwergtverdwergde
2nd person sing. (gij) verdwergtverdwergde
3rd person singular verdwergtverdwergde
plural verdwergenverdwergden
subjunctive sing.1 verdwergeverdwergde
subjunctive plur.1 verdwergenverdwergden
imperative sing. verdwerg
imperative plur.1 verdwergt
participles verdwergendverdwergd
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.