uitwerpen

Dutch

Etymology

From uit + werpen.

Pronunciation

  • (file)

Verb

uitwerpen

  1. to cast, to throw out
  2. (figuratively) to reject

Inflection

Inflection of uitwerpen (strong class 3+7, separable)
infinitive uitwerpen
past singular wierp uit
past participle uitgeworpen
infinitive uitwerpen
gerund uitwerpen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular werp uitwierp uituitwerpuitwierp
2nd person sing. (jij) werpt uitwierp uituitwerptuitwierp
2nd person sing. (u) werpt uitwierp uituitwerptuitwierp
2nd person sing. (gij) werpt uitwierpt uituitwerptuitwierpt
3rd person singular werpt uitwierp uituitwerptuitwierp
plural werpen uitwierpen uituitwerpenuitwierpen
subjunctive sing.1 werpe uitwierpe uituitwerpeuitwierpe
subjunctive plur.1 werpen uitwierpen uituitwerpenuitwierpen
imperative sing. werp uit
imperative plur.1 werpt uit
participles uitwerpenduitgeworpen
1) Archaic.

Derived terms

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.