uiteenvallen

Dutch

Etymology

uiteen (apart) + vallen (fall)

Pronunciation

  • (file)
  • Hyphenation: uit‧een‧val‧len

Verb

uiteenvallen

  1. to disintegrate

Inflection

Inflection of uiteenvallen (strong class 7, separable)
infinitive uiteenvallen
past singular viel uiteen
past participle uiteengevallen
infinitive uiteenvallen
gerund uiteenvallen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular val uiteenviel uiteenuiteenvaluiteenviel
2nd person sing. (jij) valt uiteenviel uiteenuiteenvaltuiteenviel
2nd person sing. (u) valt uiteenviel uiteenuiteenvaltuiteenviel
2nd person sing. (gij) valt uiteenvielt uiteenuiteenvaltuiteenvielt
3rd person singular valt uiteenviel uiteenuiteenvaltuiteenviel
plural vallen uiteenvielen uiteenuiteenvallenuiteenvielen
subjunctive sing.1 valle uiteenviele uiteenuiteenvalleuiteenviele
subjunctive plur.1 vallen uiteenvielen uiteenuiteenvallenuiteenvielen
imperative sing. val uiteen
imperative plur.1 valt uiteen
participles uiteenvallenduiteengevallen
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.