slaapwandelen

Dutch

Etymology

From slaap + wandelen.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈslaːpˌʋɑndələ(n)/
  • (file)

Verb

slaapwandelen

  1. to sleepwalk

Inflection

Inflection of slaapwandelen (weak)
infinitive slaapwandelen
past singular slaapwandelde
past participle geslaapwandeld
infinitive slaapwandelen
gerund slaapwandelen n
present tense past tense
1st person singular slaapwandelslaapwandelde
2nd person sing. (jij) slaapwandeltslaapwandelde
2nd person sing. (u) slaapwandeltslaapwandelde
2nd person sing. (gij) slaapwandeltslaapwandelde
3rd person singular slaapwandeltslaapwandelde
plural slaapwandelenslaapwandelden
subjunctive sing.1 slaapwandeleslaapwandelde
subjunctive plur.1 slaapwandelenslaapwandelden
imperative sing. slaapwandel
imperative plur.1 slaapwandelt
participles slaapwandelendgeslaapwandeld
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.