schrijnen

Dutch

Pronunciation

  • (file)
  • Rhymes: -ɛi̯nən

Etymology 1

(This etymology is missing or incomplete. Please add to it, or discuss it at the Etymology scriptorium.)

Verb

schrijnen

  1. to smart; to sting
Conjugation
Inflection of schrijnen (weak)
infinitive schrijnen
past singular schrijnde
past participle geschrijnd
infinitive schrijnen
gerund schrijnen n
present tense past tense
1st person singular schrijnschrijnde
2nd person sing. (jij) schrijntschrijnde
2nd person sing. (u) schrijntschrijnde
2nd person sing. (gij) schrijntschrijnde
3rd person singular schrijntschrijnde
plural schrijnenschrijnden
subjunctive sing.1 schrijneschrijnde
subjunctive plur.1 schrijnenschrijnden
imperative sing. schrijn
imperative plur.1 schrijnt
participles schrijnendgeschrijnd
1) Archaic.

Etymology 2

See the etymology of the corresponding lemma form.

Noun

schrijnen

  1. plural of schrijn
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.