overmeesteren

Dutch

Etymology

From over- + meester + -en.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌoː.vərˈmeː.stə.rə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: over‧mees‧te‧ren

Verb

overmeesteren

  1. to overpower, to overmaster

Inflection

Inflection of overmeesteren (weak, prefixed)
infinitive overmeesteren
past singular overmeesterde
past participle overmeesterd
infinitive overmeesteren
gerund overmeesteren n
present tense past tense
1st person singular overmeesterovermeesterde
2nd person sing. (jij) overmeestertovermeesterde
2nd person sing. (u) overmeestertovermeesterde
2nd person sing. (gij) overmeestertovermeesterde
3rd person singular overmeestertovermeesterde
plural overmeesterenovermeesterden
subjunctive sing.1 overmeestereovermeesterde
subjunctive plur.1 overmeesterenovermeesterden
imperative sing. overmeester
imperative plur.1 overmeestert
participles overmeesterendovermeesterd
1) Archaic.

Derived terms

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.