onwaarschijnlijk

Dutch

Etymology

From on- + waarschijnlijk.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌɔn.ʋaːrˈsxɛi̯n.lək/
  • (file)
  • Hyphenation: on‧waar‧schijn‧lijk

Adjective

onwaarschijnlijk (comparative onwaarschijnlijker, superlative onwaarschijnlijkst)

  1. improbable, unlikely, implausible

Inflection

Inflection of onwaarschijnlijk
uninflected onwaarschijnlijk
inflected onwaarschijnlijke
comparative onwaarschijnlijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial onwaarschijnlijkonwaarschijnlijkerhet onwaarschijnlijkst
het onwaarschijnlijkste
indefinite m./f. sing. onwaarschijnlijkeonwaarschijnlijkereonwaarschijnlijkste
n. sing. onwaarschijnlijkonwaarschijnlijkeronwaarschijnlijkste
plural onwaarschijnlijkeonwaarschijnlijkereonwaarschijnlijkste
definite onwaarschijnlijkeonwaarschijnlijkereonwaarschijnlijkste
partitive onwaarschijnlijksonwaarschijnlijkers

Derived terms

  • onwaarschijnlijkheid

Descendants

  • Afrikaans: onwaarskynlik
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.