ontkennen

Dutch

Etymology

From ont- + kennen.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌɔntˈkɛ.nə(n)/
  • (file)
  • Rhymes: -ɛnən

Verb

ontkennen

  1. to deny (to assert to be false)

Inflection

Inflection of ontkennen (weak, prefixed)
infinitive ontkennen
past singular ontkende
past participle ontkend
infinitive ontkennen
gerund ontkennen n
present tense past tense
1st person singular ontkenontkende
2nd person sing. (jij) ontkentontkende
2nd person sing. (u) ontkentontkende
2nd person sing. (gij) ontkentontkende
3rd person singular ontkentontkende
plural ontkennenontkenden
subjunctive sing.1 ontkenneontkende
subjunctive plur.1 ontkennenontkenden
imperative sing. ontken
imperative plur.1 ontkent
participles ontkennendontkend
1) Archaic.

Derived terms

See also

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.