omslaan

Dutch

Etymology

From Middle Dutch ommeslaen. Equivalent to om + slaan.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈɔm.slaːn/
  • (file)
  • Hyphenation: om‧slaan

Verb

omslaan

  1. (transitive) to turn over
    Zij sloeg de bladzijde om.
    She turned the page.
  2. (intransitive) to turn, to change direction or disposition
    Het weer zal snel omslaan.
    The weather will change quickly.
  3. (transitive) to knock over
  4. (intransitive) to turn over, to be knocked over, to flip
    De boot sloeg om en alle opvarenden verdronken.
    The boat capsized and everyone on board drowned.

Inflection

Inflection of omslaan (strong class 6, irregular, separable)
infinitive omslaan
past singular sloeg om
past participle omgeslagen
infinitive omslaan
gerund omslaan n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular sla omsloeg omomslaomsloeg
2nd person sing. (jij) slaat omsloeg omomslaatomsloeg
2nd person sing. (u) slaat omsloeg omomslaatomsloeg
2nd person sing. (gij) slaat omsloegt omomslaatomsloegt
3rd person singular slaat omsloeg omomslaatomsloeg
plural slaan omsloegen omomslaanomsloegen
subjunctive sing.1 sla omsloege omomslaomsloege
subjunctive plur.1 slaan omsloegen omomslaanomsloegen
imperative sing. sla om
imperative plur.1 slaat om
participles omslaandomgeslagen
1) Archaic.

Derived terms

Descendants

  • Afrikaans: omslaan

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.