moduleren

Dutch

Etymology

From French moduler.

Pronunciation

  • (file)

Verb

moduleren

  1. to modulate

Inflection

Inflection of moduleren (weak)
infinitive moduleren
past singular moduleerde
past participle gemoduleerd
infinitive moduleren
gerund moduleren n
present tense past tense
1st person singular moduleermoduleerde
2nd person sing. (jij) moduleertmoduleerde
2nd person sing. (u) moduleertmoduleerde
2nd person sing. (gij) moduleertmoduleerde
3rd person singular moduleertmoduleerde
plural modulerenmoduleerden
subjunctive sing.1 moduleremoduleerde
subjunctive plur.1 modulerenmoduleerden
imperative sing. moduleer
imperative plur.1 moduleert
participles modulerendgemoduleerd
1) Archaic.

Derived terms

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.