loslaten

Dutch

Etymology

From los (loose) + laten (to let).

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈlɔsˌlaː.tə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: los‧la‧ten

Verb

loslaten

  1. to let go
    Ze besloot haar angsten los te laten.
    She decided to let go of her fears.
    Hij leerde om zijn controle los te laten en anderen vertrouwen te geven.
    He learned to let go of his control and give trust to others.
  2. to free, release
    Het is tijd om het verleden los te laten en verder te gaan.
    It's time to release the past and move on.
    De vogel werd eindelijk losgelaten en vloog weg in de lucht.
    The bird was finally released and flew away in the sky.
    Het is belangrijk om de ballast uit het verleden los te laten en vooruit te gaan.
    It is important to let go of the baggage from the past and move forward.

Inflection

Inflection of loslaten (strong class 7, separable)
infinitive loslaten
past singular liet los
past participle losgelaten
infinitive loslaten
gerund loslaten n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular laat losliet losloslaatlosliet
2nd person sing. (jij) laat losliet losloslaatlosliet
2nd person sing. (u) laat losliet losloslaatlosliet
2nd person sing. (gij) laat losliet losloslaatlosliet
3rd person singular laat losliet losloslaatlosliet
plural laten loslieten losloslatenloslieten
subjunctive sing.1 late losliete losloslatelosliete
subjunctive plur.1 laten loslieten losloslatenloslieten
imperative sing. laat los
imperative plur.1 laat los
participles loslatendlosgelaten
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.