kopiëren

See also: kopieren

Dutch

Alternative forms

  • copiëren (archaic)

Etymology

From Middle Dutch copiëren, possibly from French copier, ultimately from Latin copiō.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌkoː.piˈeː.rə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: ko‧pi‧e‧ren
  • Rhymes: -eːrən

Verb

kopiëren

  1. (transitive) to copy

Inflection

Inflection of kopiëren (weak)
infinitive kopiëren
past singular kopieerde
past participle gekopieerd
infinitive kopiëren
gerund kopiëren n
present tense past tense
1st person singular kopieerkopieerde
2nd person sing. (jij) kopieertkopieerde
2nd person sing. (u) kopieertkopieerde
2nd person sing. (gij) kopieertkopieerde
3rd person singular kopieertkopieerde
plural kopiërenkopieerden
subjunctive sing.1 kopiërekopieerde
subjunctive plur.1 kopiërenkopieerden
imperative sing. kopieer
imperative plur.1 kopieert
participles kopiërendgekopieerd
1) Archaic.

Derived terms

  • fotokopiëren
  • kopieerapparaat
  • kopieergedrag
  • kopieermachine
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.