kanaliseren

Dutch

Pronunciation

  • (file)

Verb

kanaliseren

  1. to channel

Inflection

Inflection of kanaliseren (weak)
infinitive kanaliseren
past singular kanaliseerde
past participle gekanaliseerd
infinitive kanaliseren
gerund kanaliseren n
present tense past tense
1st person singular kanaliseerkanaliseerde
2nd person sing. (jij) kanaliseertkanaliseerde
2nd person sing. (u) kanaliseertkanaliseerde
2nd person sing. (gij) kanaliseertkanaliseerde
3rd person singular kanaliseertkanaliseerde
plural kanaliserenkanaliseerden
subjunctive sing.1 kanaliserekanaliseerde
subjunctive plur.1 kanaliserenkanaliseerden
imperative sing. kanaliseer
imperative plur.1 kanaliseert
participles kanaliserendgekanaliseerd
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.