huisarts

Dutch

Etymology

huis + arts

Pronunciation

  • (file)
  • Hyphenation: huis‧arts

Noun

huisarts m (plural huisartsen, diminutive huisartsje n)

  1. general practitioner
    • 2021, Huber M., van den Brekel-Dijkstra K., Jung H.P., “Inleiding”, in Handboek Positieve Gezondheid in de huisartspraktijk, →DOI:
      De anderhalvemetereconomie zorgt ervoor dat huisartsen- en ziekenhuiszorg zo georganiseerd moeten worden dat patiënten, letterlijk en figuurlijk, waar dat kan zo veel mogelijk ob afstand worden gehouden tot er een vaccin gevonden is en dat breed wordt toegepast.
      The one-and-a-half-meter economy means that general practitioners and hospitals must be organized so that, literally and figuratively, patients are distanced as much as possible until a vaccine is available and has been widely distributed.

Descendants

  • Papiamentu: dokter di cas (calque)
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.