gewaarworden

Dutch

Etymology

From gewaar + worden.

Pronunciation

  • IPA(key): /ɣəˈʋaːrʋɔrdə(n)/
  • (file)

Verb

gewaarworden

  1. (transitive, sometimes reflexive) to become aware of, to notice

Inflection

Inflection of gewaarworden (strong class 3, separable)
infinitive gewaarworden
past singular werd gewaar
past participle gewaargeworden
infinitive gewaarworden
gerund gewaarworden n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular word gewaarwerd gewaargewaarwordgewaarwerd
2nd person sing. (jij) wordt gewaarwerd gewaargewaarwordtgewaarwerd
2nd person sing. (u) wordt gewaarwerd gewaargewaarwordtgewaarwerd
2nd person sing. (gij) wordt gewaarwerdt gewaargewaarwordtgewaarwerdt
3rd person singular wordt gewaarwerd gewaargewaarwordtgewaarwerd
plural worden gewaarwerden gewaargewaarwordengewaarwerden
subjunctive sing.1 worde gewaarwerde gewaargewaarwordegewaarwerde
subjunctive plur.1 worden gewaarwerden gewaargewaarwordengewaarwerden
imperative sing. word gewaar
imperative plur.1 wordt gewaar
participles gewaarwordendgewaargeworden
1) Archaic.

Derived terms

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.