formuleren

Dutch

Etymology

Borrowed from French formuler.

Pronunciation

  • IPA(key): /fɔrmyˈleːrə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: for‧mu‧le‧ren

Verb

formuleren

  1. (transitive) to formulate

Inflection

Inflection of formuleren (weak)
infinitive formuleren
past singular formuleerde
past participle geformuleerd
infinitive formuleren
gerund formuleren n
present tense past tense
1st person singular formuleerformuleerde
2nd person sing. (jij) formuleertformuleerde
2nd person sing. (u) formuleertformuleerde
2nd person sing. (gij) formuleertformuleerde
3rd person singular formuleertformuleerde
plural formulerenformuleerden
subjunctive sing.1 formulereformuleerde
subjunctive plur.1 formulerenformuleerden
imperative sing. formuleer
imperative plur.1 formuleert
participles formulerendgeformuleerd
1) Archaic.

Synonyms

Derived terms

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.