feitelijk

Dutch

Etymology

feit + -lijk

Pronunciation

  • (file)

Adjective

feitelijk (comparative feitelijker, superlative feitelijkst)

  1. actual
  2. factual

Inflection

Inflection of feitelijk
uninflected feitelijk
inflected feitelijke
comparative feitelijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial feitelijkfeitelijkerhet feitelijkst
het feitelijkste
indefinite m./f. sing. feitelijkefeitelijkerefeitelijkste
n. sing. feitelijkfeitelijkerfeitelijkste
plural feitelijkefeitelijkerefeitelijkste
definite feitelijkefeitelijkerefeitelijkste
partitive feitelijksfeitelijkers

Adverb

feitelijk

  1. in fact, de facto
  2. actually
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.