doorzetten

Dutch

Etymology

From door + zetten.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈdoːrˌzɛtə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: door‧zet‧ten

Verb

doorzetten

  1. (intransitive) to persevere, pull through
  2. (intransitive) to persist
  3. (transitive) to continue, to push on with

Inflection

Inflection of doorzetten (weak, separable)
infinitive doorzetten
past singular zette door
past participle doorgezet
infinitive doorzetten
gerund doorzetten n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular zet doorzette doordoorzetdoorzette
2nd person sing. (jij) zet doorzette doordoorzetdoorzette
2nd person sing. (u) zet doorzette doordoorzetdoorzette
2nd person sing. (gij) zet doorzette doordoorzetdoorzette
3rd person singular zet doorzette doordoorzetdoorzette
plural zetten doorzetten doordoorzettendoorzetten
subjunctive sing.1 zette doorzette doordoorzettedoorzette
subjunctive plur.1 zetten doorzetten doordoorzettendoorzetten
imperative sing. zet door
imperative plur.1 zet door
participles doorzettenddoorgezet
1) Archaic.

Derived terms

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.