doorstaan

Dutch

Pronunciation

  • IPA(key): /doːrˈstaːn/
  • (file)
  • Hyphenation: door‧staan
  • Rhymes: -aːn

Etymology 1

From door- + staan.

Verb

doorstaan

  1. (transitive) to endure, to weather, to withstand
    Veel van de dichtkunst van de oude Grieken heeft de tand des tijds doorstaan.
    Much of the poetry of the ancient Greeks has withstood the test of time.
Inflection
Inflection of doorstaan (strong class 6, irregular, prefixed)
infinitive doorstaan
past singular doorstond
past participle doorstaan
infinitive doorstaan
gerund doorstaan n
present tense past tense
1st person singular doorstadoorstond
2nd person sing. (jij) doorstaatdoorstond
2nd person sing. (u) doorstaatdoorstond
2nd person sing. (gij) doorstaatdoorstondt
3rd person singular doorstaatdoorstond
plural doorstaandoorstonden
subjunctive sing.1 doorstadoorstonde
subjunctive plur.1 doorstaandoorstonden
imperative sing. doorsta
imperative plur.1 doorstaat
participles doorstaanddoorstaan
1) Archaic.

Etymology 2

See the etymology of the corresponding lemma form.

Participle

doorstaan

  1. past participle of doorstaan
Inflection
Inflection of doorstaan
uninflected doorstaan
inflected doorstane
positive
predicative/adverbial doorstaan
indefinite m./f. sing. doorstane
n. sing. doorstaan
plural doorstane
definite doorstane
partitive doorstaans
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.