donderen
Dutch
Etymology
From Middle Dutch donren, donderen. Equivalent to donder + -en.
Pronunciation
- IPA(key): /ˈdɔndərə(n)/
Audio (file) - Hyphenation: don‧de‧ren
- Rhymes: -ɔndərən
Verb
donderen
- (intransitive, impersonal) to thunder
- In de verte hoor ik het donderen.
- I can hear it thunder in the distance.
- (intransitive) to make a thunderous sound, especially with one's voice
- 'Hou daar nu mee op!', donderde de man.
- 'Stop that right now!', thundered the man.
- (intransitive) to plummet, tumble
- De leerling verloor zijn evenwicht en donderde achterover van zijn stoel.
- The pupil lost his balance and tumbled backwards off his chair.
Inflection
Derived terms
- afdonderen
- bedonderen
- denderen
- neerdonderen
- omdonderen
- opdonderen
- overdonderen
- verdonderen
- wegdonderen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.