correleren

Dutch

Etymology

From French corréler. By surface analysis, back-formation from correlatie.

Pronunciation

  • (file)

Verb

correleren

  1. to correlate

Inflection

Inflection of correleren (weak)
infinitive correleren
past singular correleerde
past participle gecorreleerd
infinitive correleren
gerund correleren n
present tense past tense
1st person singular correleercorreleerde
2nd person sing. (jij) correleertcorreleerde
2nd person sing. (u) correleertcorreleerde
2nd person sing. (gij) correleertcorreleerde
3rd person singular correleertcorreleerde
plural correlerencorreleerden
subjunctive sing.1 correlerecorreleerde
subjunctive plur.1 correlerencorreleerden
imperative sing. correleer
imperative plur.1 correleert
participles correlerendgecorreleerd
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.