bevoordelen

Dutch

Etymology

From voordeel + be- -en.

Pronunciation

  • IPA(key): /bəˈvoːrdeːlə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: be‧voor‧de‧len

Verb

bevoordelen

  1. to favour/favor

Inflection

Inflection of bevoordelen (weak, prefixed)
infinitive bevoordelen
past singular bevoordeelde
past participle bevoordeeld
infinitive bevoordelen
gerund bevoordelen n
present tense past tense
1st person singular bevoordeelbevoordeelde
2nd person sing. (jij) bevoordeeltbevoordeelde
2nd person sing. (u) bevoordeeltbevoordeelde
2nd person sing. (gij) bevoordeeltbevoordeelde
3rd person singular bevoordeeltbevoordeelde
plural bevoordelenbevoordeelden
subjunctive sing.1 bevoordelebevoordeelde
subjunctive plur.1 bevoordelenbevoordeelden
imperative sing. bevoordeel
imperative plur.1 bevoordeelt
participles bevoordelendbevoordeeld
1) Archaic.

Derived terms

  • bevoordeling

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.