besturen

Dutch

Etymology

From be- + sturen. Arose as a Northern Dutch variant of bestieren.

Pronunciation

  • IPA(key): /bəˈstyrə(n)/, [bəˈstyːrə(n)]
  • (file)
  • Hyphenation: be‧stu‧ren
  • Rhymes: -yrən

Verb

besturen

  1. (transitive) to steer
    Hij bestuurt het schip met precisie door de smalle grachten.
    He steers the ship with precision through the narrow canals.
  2. (transitive) to operate
    De monteur bestuurt de machines in de fabriek.
    The mechanic operates the machines in the factory.
  3. (transitive) to drive (e.g. a car or vehicle)
    Ze bestuurt al jarenlang vrachtwagens over lange afstanden.
    She has been driving trucks over long distances for many years.
  4. (transitive) to govern
    De president bestuurt het land met een sterke leiderschapsstijl.
    The president governs the country with a strong leadership style.

Inflection

Inflection of besturen (weak, prefixed)
infinitive besturen
past singular bestuurde
past participle bestuurd
infinitive besturen
gerund besturen n
present tense past tense
1st person singular bestuurbestuurde
2nd person sing. (jij) bestuurtbestuurde
2nd person sing. (u) bestuurtbestuurde
2nd person sing. (gij) bestuurtbestuurde
3rd person singular bestuurtbestuurde
plural besturenbestuurden
subjunctive sing.1 besturebestuurde
subjunctive plur.1 besturenbestuurden
imperative sing. bestuur
imperative plur.1 bestuurt
participles besturendbestuurd
1) Archaic.

Derived terms

Descendants

  • Afrikaans: bestuur

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.