beschouwen

Dutch

Etymology

From Middle Dutch beschouwen. Equivalent to be- + schouwen.

Pronunciation

  • IPA(key): /bəˈsxɑu̯ə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: be‧schou‧wen
  • Rhymes: -ɑu̯ən

Verb

beschouwen

  1. (transitive) to contemplate
  2. (transitive) to consider, to regard [+ als (object) = as]

Inflection

Inflection of beschouwen (weak, prefixed)
infinitive beschouwen
past singular beschouwde
past participle beschouwd
infinitive beschouwen
gerund beschouwen n
present tense past tense
1st person singular beschouwbeschouwde
2nd person sing. (jij) beschouwtbeschouwde
2nd person sing. (u) beschouwtbeschouwde
2nd person sing. (gij) beschouwtbeschouwde
3rd person singular beschouwtbeschouwde
plural beschouwenbeschouwden
subjunctive sing.1 beschouwebeschouwde
subjunctive plur.1 beschouwenbeschouwden
imperative sing. beschouw
imperative plur.1 beschouwt
participles beschouwendbeschouwd
1) Archaic.

Synonyms

Derived terms

Descendants

  • Afrikaans: beskou
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.