afwezig

Dutch

Etymology

From afwezen + -ig.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌɑfˈʋeː.zəx/
  • (file)
  • Hyphenation: af‧we‧zig

Adjective

afwezig (comparative afweziger, superlative afwezigst)

  1. absent
  2. absent-minded

Inflection

Inflection of afwezig
uninflected afwezig
inflected afwezige
comparative afweziger
positive comparative superlative
predicative/adverbial afwezigafwezigerhet afwezigst
het afwezigste
indefinite m./f. sing. afwezigeafwezigereafwezigste
n. sing. afwezigafwezigerafwezigste
plural afwezigeafwezigereafwezigste
definite afwezigeafwezigereafwezigste
partitive afwezigsafwezigers

Antonyms

Derived terms

Descendants

  • Afrikaans: afwesig
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.