afbeelden

Dutch

Etymology

From af + beelden.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈɑvˌbeːldə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: af‧beel‧den

Verb

afbeelden

  1. (transitive) to portray, to depict, to represent

Inflection

Inflection of afbeelden (weak, separable)
infinitive afbeelden
past singular beeldde af
past participle afgebeeld
infinitive afbeelden
gerund afbeelden n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular beeld afbeeldde afafbeeldafbeeldde
2nd person sing. (jij) beeldt afbeeldde afafbeeldtafbeeldde
2nd person sing. (u) beeldt afbeeldde afafbeeldtafbeeldde
2nd person sing. (gij) beeldt afbeeldde afafbeeldtafbeeldde
3rd person singular beeldt afbeeldde afafbeeldtafbeeldde
plural beelden afbeeldden afafbeeldenafbeeldden
subjunctive sing.1 beelde afbeeldde afafbeeldeafbeeldde
subjunctive plur.1 beelden afbeeldden afafbeeldenafbeeldden
imperative sing. beeld af
imperative plur.1 beeldt af
participles afbeeldendafgebeeld
1) Archaic.

Derived terms

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.