achtervolgen

Dutch

Etymology

From Middle Dutch achtervolgen. Equivalent to achter- + volgen.

Pronunciation

  • IPA(key): /ɑxtərˈvɔlɣə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: ach‧ter‧vol‧gen

Verb

achtervolgen

  1. (transitive) to pursue

Inflection

Inflection of achtervolgen (weak, prefixed)
infinitive achtervolgen
past singular achtervolgde
past participle achtervolgd
infinitive achtervolgen
gerund achtervolgen n
present tense past tense
1st person singular achtervolgachtervolgde
2nd person sing. (jij) achtervolgtachtervolgde
2nd person sing. (u) achtervolgtachtervolgde
2nd person sing. (gij) achtervolgtachtervolgde
3rd person singular achtervolgtachtervolgde
plural achtervolgenachtervolgden
subjunctive sing.1 achtervolgeachtervolgde
subjunctive plur.1 achtervolgenachtervolgden
imperative sing. achtervolg
imperative plur.1 achtervolgt
participles achtervolgendachtervolgd
1) Archaic.

Derived terms

Descendants

  • Afrikaans: agtervolg
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.