achteromkijken

Dutch

Etymology

From achterom + kijken.

Pronunciation

  • IPA(key): /ɑxtəˈrɔmˌkɛi̯kə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: ach‧ter‧om‧kij‧ken

Verb

achteromkijken

  1. to look back over the shoulder
  2. to contemplate the past, especially in a nostalgic, guilty or worried way

Inflection

Inflection of achteromkijken (strong class 1, separable)
infinitive achteromkijken
past singular keek achterom
past participle achteromgekeken
infinitive achteromkijken
gerund achteromkijken n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular kijk achteromkeek achteromachteromkijkachteromkeek
2nd person sing. (jij) kijkt achteromkeek achteromachteromkijktachteromkeek
2nd person sing. (u) kijkt achteromkeek achteromachteromkijktachteromkeek
2nd person sing. (gij) kijkt achteromkeekt achteromachteromkijktachteromkeekt
3rd person singular kijkt achteromkeek achteromachteromkijktachteromkeek
plural kijken achteromkeken achteromachteromkijkenachteromkeken
subjunctive sing.1 kijke achteromkeke achteromachteromkijkeachteromkeke
subjunctive plur.1 kijken achteromkeken achteromachteromkijkenachteromkeken
imperative sing. kijk achterom
imperative plur.1 kijkt achterom
participles achteromkijkendachteromgekeken
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.