ziekenhuis
Dutch
Alternative forms
- ziekhuis (obsolete)
Etymology
From Middle Dutch siechuus. Equivalent to zieke (“sick person, patient”) + -n- + huis (“house, building, institution”).
Pronunciation
- IPA(key): /ˈzi.kə(n).ɦœy̯s/
Audio (file) - Hyphenation: zie‧ken‧huis
Noun
ziekenhuis n (plural ziekenhuizen, diminutive ziekenhuisje n)
Hyponyms
- kinderziekenhuis
- leprozenziekenhuis
- stadsziekenhuis
Derived terms
- kinderziekenhuis
- stadsziekenhuis
- ziekenhuisafdeling
- ziekenhuisbacterie
- ziekenhuisbed
- ziekenhuiskoorts
- ziekenhuislucht
- ziekenhuisluchtje
- ziekenhuisopname
- ziekenhuispatiënt
- ziekenhuistarief
- ziekenhuisverpleging
- ziekenhuiswezen
- ziekhuismeester
Descendants
- Afrikaans: siekehuis
- → Indonesian: rumah sakit (calque)
- → West Frisian: sikehûs (calque)
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.