wonderlijk

Dutch

Etymology

From Middle Dutch wonderlijc, from Old Dutch wunderlīk. Equivalent to wonder + -lijk.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈʋɔn.dər.lək/
  • (file)
  • Hyphenation: won‧der‧lijk

Adjective

wonderlijk (comparative wonderlijker, superlative wonderlijkst)

  1. miraculous, amazing
    Het kind keek met wonderlijke ogen naar de vuurwerkshow.
    The child watched the fireworks display with amazed eyes.
    Ze maakte een wonderlijke transformatie door en kwam als een sterke vrouw tevoorschijn.
    She underwent a miraculous transformation and emerged as a strong woman.
  2. strange, odd, curious
    Tijdens hun reis kwamen ze allerlei wonderlijke dingen tegen.
    During their journey, they encountered all kinds of strange things.
    Het is een wonderlijke samenloop van omstandigheden dat ze elkaar op dat moment ontmoetten.
    It's a curious coincidence that they met each other at that moment.

Inflection

Inflection of wonderlijk
uninflected wonderlijk
inflected wonderlijke
comparative wonderlijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial wonderlijkwonderlijkerhet wonderlijkst
het wonderlijkste
indefinite m./f. sing. wonderlijkewonderlijkerewonderlijkste
n. sing. wonderlijkwonderlijkerwonderlijkste
plural wonderlijkewonderlijkerewonderlijkste
definite wonderlijkewonderlijkerewonderlijkste
partitive wonderlijkswonderlijkers

Descendants

  • Afrikaans: wonderlik
  • Jersey Dutch: wonlik, wonlek
  • Negerhollands: wonderlig
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.