verkoop
Dutch
Etymology
Deverbal from verkopen.
Pronunciation 1
audio (file) - IPA(key): /ˈvɛrkoːp/
- Hyphenation: ver‧koop
Noun
verkoop m (plural verkopen)
- sale
- De winkel houdt een grote verkoop dit weekend.
- The store is having a big sale this weekend.
- Tijdens de zomermaanden zijn er veel verkopen in de winkels.
- There are many sales in the stores during the summer months.
- De verkoop van het nieuwe product overtrof alle verwachtingen.
- The sale of the new product exceeded all expectations.
Derived terms
Pronunciation 2
- IPA(key): /vərˈkoːp/
- Hyphenation: ver‧koop
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.