stijf
Dutch
Etymology
From Middle Dutch stijf, from Old Dutch *stīf, from Proto-West Germanic *stīf, from Proto-Germanic *stīfaz.
Pronunciation
- Rhymes: -ɛi̯f
Audio (file)
Adjective
stijf (comparative stijver, superlative stijfst)
- stiff, rigid
- Na een lange wandeling voelen mijn benen stijf aan. ― After a long walk, my legs feel stiff.
- Dit materiaal is stijver dan ik had verwacht. ― This material is stiffer than I expected.
- Van alle materialen die we hebben getest, was dit het stijfst. ― Of all the materials we tested, this was the stiffest.
- formalistic, posh
Inflection
Inflection of stijf | ||||
---|---|---|---|---|
uninflected | stijf | |||
inflected | stijve | |||
comparative | stijver | |||
positive | comparative | superlative | ||
predicative/adverbial | stijf | stijver | het stijfst het stijfste | |
indefinite | m./f. sing. | stijve | stijvere | stijfste |
n. sing. | stijf | stijver | stijfste | |
plural | stijve | stijvere | stijfste | |
definite | stijve | stijvere | stijfste | |
partitive | stijfs | stijvers | — |
Derived terms
- stijf hardgras
- stijf ijzerhard
- stijfheid
- stijfkop
- stijfsel
- stijve
- stijve naaldvaren
Descendants
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.