onzichtbaar

Dutch

Etymology

From on- + zichtbaar.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌɔnˈzɪxt.baːr/
  • (file)
  • Hyphenation: on‧zicht‧baar

Adjective

onzichtbaar (comparative onzichtbaarder, superlative onzichtbaarst)

  1. invisible (not visible)

Inflection

Inflection of onzichtbaar
uninflected onzichtbaar
inflected onzichtbare
comparative onzichtbaarder
positive comparative superlative
predicative/adverbial onzichtbaaronzichtbaarderhet onzichtbaarst
het onzichtbaarste
indefinite m./f. sing. onzichtbareonzichtbaardereonzichtbaarste
n. sing. onzichtbaaronzichtbaarderonzichtbaarste
plural onzichtbareonzichtbaardereonzichtbaarste
definite onzichtbareonzichtbaardereonzichtbaarste
partitive onzichtbaarsonzichtbaarders

Derived terms

Descendants

  • Afrikaans: onsigbaar
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.