onvoorspelbaar

Dutch

Etymology

From on- (un-) + voorspelbaar (predictable).

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈɔn.voːrˌspɛl.baːr/
  • (file)

Adjective

onvoorspelbaar (comparative onvoorspelbaarder, superlative onvoorspelbaarst)

  1. unpredictable

Inflection

Inflection of onvoorspelbaar
uninflected onvoorspelbaar
inflected onvoorspelbare
comparative onvoorspelbaarder
positive comparative superlative
predicative/adverbial onvoorspelbaaronvoorspelbaarderhet onvoorspelbaarst
het onvoorspelbaarste
indefinite m./f. sing. onvoorspelbareonvoorspelbaardereonvoorspelbaarste
n. sing. onvoorspelbaaronvoorspelbaarderonvoorspelbaarste
plural onvoorspelbareonvoorspelbaardereonvoorspelbaarste
definite onvoorspelbareonvoorspelbaardereonvoorspelbaarste
partitive onvoorspelbaarsonvoorspelbaarders

Antonyms

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.